In de geschiedenis van het christendom in Europa zijn een aantal teksten zeer populair geworden die het lijden van Christus beschrijven en op die manier de gelovige individueel uitnodigen zich met hem te identificeren. De persoonlijke uitdrukking en expressieve kracht van deze teksten heeft talloze componisten geïnspireerd. Het Stabat Mater is wel één van de bekendste voorbeelden. Een ander voorbeeld van zo’n passie-gedicht is het Oratio Ryhthmica van de Middeleeuwse abt en dichter Arnulf van Leuven dat in de 17e eeuw in noordwest Europa bijzonder geliefd was onder zowel protestanten als katholieken.
Het gedicht beschrijft in zeven delen de voeten, knieën, handen, zijde, borst, hart en hoofd van de gekruisigde. Uit dit gedicht stelde in 1680 de grote Lübeckse componist en organist Dieterich Buxtehude de tekst samen voor zijn eveneens zeven-delige cantate cyclus ‘Membra Jesu nostri’. Uit verschillende bronnen uit het oude en nieuwe testament voegde hij daar inleidende, korte citaten aan toe die aan het begin van elke cantate de strofische verzen van van Leuven becommentariëren en van achtergrond voorzien. De zo ontstane samengestelde tekst werd door Buxtehude muzikaal verwerkt in zeven zogenoemde ‘concert-aria’ cantates. Elke cantate begint met een instrumentale inleiding onmiddellijk gevolgd door het inleidende bijbelcitaat, gezongen en gespeeld in de volledige bezetting, samen het ‘Concert’. Dan volgt het ‘Aria’ gedeelte dat uit drie strofen bestaat die telkens worden afgesloten met een instrumentaal ‘Ritornello’.
Een gedeeltelijke herhaling van het ‘Concert’ besluit de cantate. De vocale bezetting van het ‘Concert’ is groter (meestal vijf-stemmig, soms drie) dan die van de ‘Aria’ (vaak solistisch soms drie-stemmig) , wat uitdrukking geeft aan het grote gezag van de bijbeltekst en de meer individuele, persoonlijke spiritualiteit van de tekst van van Leuven. Buxtehude schreef zijn zeven cantates als een cyclus met de bedoeling dat deze zo ook zouden worden uitgevoerd. De zesde cantate ‘Ad Cor’ neemt in de cyclus een bijzondere plaats in. In dit deel vraagt Buxtehude om een bezetting van 5 viola da gamba’s terwijl in de 6 andere delen twee violen en een violoncello naast het ‘basso-continuo’ volstaan. Ook de instrumentale inleiding is in dit deel langer en gevarieerder dan in de andere delen.
Wij hebben ervoor gekozen de bezetting van twee violen en cello uit te breiden met een alt-viool en een tweede cello zoals tegenwoordig vaak wordt gedaan.
Iedere uitvoerder van oude muziek staat voor de vraag hoe zich te verhouden tot de teksten die uiteindelijk de bron zijn geweest waaruit de muziek ontstond. Om aan deze vraag voor onszelf invulling te geven hebben we de Alkmaarse dichter Elly Stolwijk uitgenodigd nieuwe gedichten te schrijven, als reactie op de tekst die Buxtehude samenstelde. Op deze manier ontstonden zeven prachtige gedichten die als het ware ‘aftasten’ wat de tekst (en muziek) van de ‘Membra Jesu nostri’ nu voor ons betekenen. Elly zal de gedichten zelf tijdens de concerten voordragen.