Claudio Monteverdi (1567-1643)
|
Adoramus te, Christe Cantate Domino canticum novum |
Jan van Zelm (1959) | Stabat Mater |
Orlando di Lasso (1532-1594) |
S'io esca vivo e'dubbiosi scogli |
Francis Poulenc (1899-1963) |
Un soir de neige |
Heinrich Schütz (1585-1672)
|
O lieber Herre gott Selig sind die Toten Unser Wandel ist im Himmel |
Arvo Pärt (1936)
|
Magnificat Zwei Slawische Psalmen |
De ontdekking van meerstemmigheid in de muziek bracht in de Middeleeuwen een ontwikkeling op gang die tot op de dag van vandaag voortduurt. Uit de eenstemmige traditie van het Gregoriaans ontwikkelden musici verschillende technieken om meerdere tonen tegelijkertijd te zingen en te spelen. Bijvoorbeeld het spelen/zingen van een melodie boven een aangehouden bastoon (bourdon) zoals dat in doedelzakmuziek nog goed te horen is of een techniek waarbij één melodie tegelijkertijd op verschillende toonhoogtes wordt ingezet en er dus parallelle akkoorden klinken (faux-bourdon).
Uit deze vormen ontwikkelde zich de ‘polyfonie’ van de renaissance waarin verschillende stemmen onafhankelijk van elkaar een klankweefsel vormen. Van twee- tot driestemmige muziek via vooral vierstemmigheid ontwikkelde de polyfone componeertechniek zich tot een voorlopig hoogtepunt in de late renaissance; de 5-stemmigheid met dubbel bezette sopraanpartij. Een bezetting die mede mogelijk werd doordat vrouwen in toenemende mate als musici geaccepteerd werden.
Later, vooral in de klassieke periode, werd voor de vocale meerstemmige muziek vierstemmigheid de norm (Sopraan, Alt, Tenor, Bas) waarna deze door vernieuwende componisten overschreden werd, vaak teruggrijpend op bezettingen uit de renaissance. Overigens werd ook tijdens de renaissance al geëxperimenteerd met grotere bezettingen, tot 40 stemmen aan toe.
Het programma dat u vandaag gaat horen bestaat vooral uit zesstemmige muziek uit de renaissance en de moderne tijd. Wij hebben ons ensemble Dieci Cantanti (Italiaans voor: 10 zangers) voor deze gelegenheid dus met 2 zangers uitgebreid zodat we de zes stemmen dubbel kunnen bezetten.
De twee motetten waar we het programma mee openen zijn vroege werken van Claudio Monteverdi die zijn geschreven in de ‘oude’ polyfone stijl. Toch is in deze werken Monteverdi’s typerende karakter al te horen, vooral in de vernieuwende harmonieën.
In mijn Stabat Mater heb ik het ontstaan en ontwikkelen van de meestemmigheid opnieuw en op verschillende manieren onderzocht en uitgewerkt waarbij vooral de oude faux-bourdon techniek een inspiratie en invloed is geweest.
‘S’io esca vivo de’ dubbiosi scogli’ van Orlando di Lasso op tekst van Petrarca is een voorbeeld van de manier waarop de componisten op het hoogtepunt van de renaissance in hun muziek de tekst gedetailleerd uitbeeldden en in klank schilderden.
De cantate ‘Un soir de neige’ van Francis Poulenc bestaat uit vier korte delen op teksten van Paul Eluard. De gedichten geven uitdrukking aan verlatenheid en wanhoop tijdens de Duitse bezetting van Frankrijk en Poulenc heeft dit uiterst geconcentreerd en op een prachtige manier in klank omgezet.
Van Heinrich Schütz hoort U drie motetten, alledrie voorbeelden van het genie van deze componist die werkte op het grensvlak van renaissance en barok.
Luisteraars die bekend zijn met het werk van Arvo Pärt zullen in zijn ‘Magnificat’ en ‘Zwei Slawische Psalmen’ veel vertrouwds horen. Pärt gebruikt in deze stukken de door hem ontwikkelde ‘Tintinnabulli’ techniek, grijpt terug op de Slavische kerkmuziek en varieert in deze werken voortdurend met het aantal stemmen dat hij gelijktijdig laat klinken.
In het werk van dichters en componisten uit alle culturen, tijden, stijlen en tradities weerklinkt het volledige scala aan menselijke ervaringen, emoties, en aspiraties. Als luisteraar kunnen we genieten van de schoonheid van hun werk en ons persoonlijk laten raken over de grenzen heen van tijd, plaats en religieuze achtergrond.
Jan van Zelm